Fabrieken van stoomtramlocomotieven

Inleiding

locomotief van Backer en Rueb

Op deze website vindt u informatie over fabrieken, welke in de loop der jaren aan de Nederlandse stoomtrambedrijven één of meer stoomtramlocomotieven hebben geleverd.

In totaal zijn er 736 stoomtramlocomotieven in Nederland afgeleverd. Als we kijken naar het aantal afgeleverde locomotieven, dan zijn er enkele fabrieken die grote aantallen hebben afgeleverd, en daarnaast een groot aantal fabrieken die slechts enkele leveranties hadden. Als je twee fabrieken neemt (Breda en Henschel), dan kom je al op de helft van het geleverde locomotieven, en neem je dan ook nog Hohenzollern, Hanomag, SLM en Orenstein erbij, dan kom je al op driekwart van de geleverde machines.

Wil je een reactie plaatsen? Dat vind ik fijn. Klik daarvoor dan op het menu-item "contact".

1876 - 1880 23 stuks
1881 - 1885166 stuks
1886 - 1890 54 stuks
1891 - 1895 41 stuks
1896 - 1900 61 stuks
1901 - 1905109 stuks
1906 - 1910 79 stuks
1911 - 1915 96 stuks
1916 - 1920 34 stuks
1921 - 1925 58 stuks
1926 - 1930 10 stuks
1931 - 1935 5 stuks

In de loop der jaren

Stoomtrams zijn voor Nederland gebouwd in de jaren 1876 tot 1933. Hiernaast zie je een lijstje van het aantal locomotieven dat gebouwd is per groep van vijf jaren.

We zien twee groepen jaren waarin veel locomotieven zijn geleverd. Na 1880 zien we een eerste groep, 166 stuks in 5 jaar. Het was de opkomst van de stoomtrams in Nederland; overal begonnen maatschappijen met de aanleg en kochten daartoe uiteraard locomotieven. In 1878 werd de wet op de lokaalspoorwegen gepubliceerd. Dat maakte het mogelijk om, in tegenstelling tot de grote spoorwegen, nu lijnen aan te leggen waarop met een beperkte snelheid gereden mocht worden. Een ware hausse aan kleine lokaalspoorwegen en tramwegen ontstond in Nederland.

Een tweede groep jaren zien we na de eeuwwisseling. In die jaren ontstonden er nog steeds nieuwe tramlijnen, maar daarnaast was er ook een vervangingsvraag ontstaan. Soms waren sterkere locomotieven nodig, soms was er sprake van uitbreiding van het tramnet of van het aantal trams.

Na 1925 zien we dat er maar een zeer beperkt aantal nieuwe tramlocomotieven werd gebouwd. Het was de tijd waarin de autobus begon op te komen. Vele stoomtrambedrijven gingen over op autobus-exploitatie, sommigen gingen nog een aantal jaren over op motortrams. Maar de tijd van stoomtrams ging snel achteruit en binnen 10 tot 20 jaar waren de meeste stoomtrambedrijven verdwenen of hadden hun exploitatie veranderd. Stoomlocomotieven waren voor de overblijvende bedrijven niet meer nodig.